Leven na de dood: hemel, vagevuur en hel

De hemel

Jezus spreekt over het paradijs tegenover de goede moordenaar die met Hem gekruisigd is (Luc. 23, 32-43). Wat Jezus wil, is dat we allen eens de Vader zien… In de hemel komen: een heerlijk vooruitzicht! We zullen God zien, zoals Hij is. We zullen elkaar weer ontmoeten. 

St. Paulus zegt dat we in de hemel zullen ervaren wat in geen mensenhart is opgekomen… (I Kor. 2,7-10): 

 Wij verkondigen Gods wijsheid, die verborgen was, het geheime plan, door God van alle eeuwigheid ontworpen en bestemd voor onze verheerlijking. Geen van de machthebbers van deze wereld heeft ervan geweten. Als zij ervan geweten hadden, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Dit zijn de dingen waarvan de Schrift zegt: Geen oog heeft ze gezien, geen oor heeft ze gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, al wat God bereid heeft voor die Hem liefhebben. Maar aan ons heeft God het geopenbaard door de Geest.” 

En Paulus zegt dat dat geluk zal niemand ons kunnen ontnemen (I Kor. 8,28-39): 

“Intussen weten wij, dat God in alles het heil bevordert van die Hem liefhebben, van hen die volgens zijn raadsbesluit geroepen zijn. Want die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. Die Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen. Die Hij riep, heeft Hij gerechtvaardigd, en die Hij rechtvaardigde, heeft Hij verheerlijkt. Wat moeten wij hieraan nog toevoegen? Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en die, gezeten aan Gods rechterhand, onze zaak bepleit? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, vervolging, honger, naaktheid, levensgevaar of het zwaard? Er staat immers geschreven: Om Uwentwil bedreigt ons de dood de gehele dag; wij worden behandeld als slachtvee. Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch boze geesten, noch wat is noch wat zijn zal, en geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus onze Heer.” 

___________________________________________________

Het Vagevuur

Als katholieken nemen we echter aan dat niet iedereen zomaar meteen naar de hemel gaat. De meesten van ons kunnen nog een reinigingstijd verwachten, om los te komen van onhebbelijkheden. Niet voor niets droegen de soldaten van de Makkabeeën offers op voor hun strijdmakkers, die omgekomen waren doordat ze amuletten van een afgod om hadden gehad (2 Mak. 12, 39-46). 

Onze gebeden en offers kunnen helpen om mensen korter in dit purgatorium, deze reinigingsplaats te laten zitten. We noemen dat aflaten. Het bidden voor overledenen is duidelijk geen afgoderij. De hele Kerk is met elkaar verbonden. Zoals we tijdens hun leven voor mensen kunnen bidden, kunnen we dat ook na hun dood doen. 

_____________________________________________________

De Hel

Als het Evangelie altijd actueel is, mogen wij Jezus’ woorden over de hel ook vandaag de dag niet achteloos naast ons neerleggen. Er zijn teksten in overvloed. Denk er maar eens over na… 

“Maar toen Hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak Hij tot hen: ‘Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?’ … Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen” (Mt. 3, 7-10).

“Indien uw rechteroog u aanstoot geeft, ruk het uit en werp het van u weg; want het is beter voor u, dat een van uw lichaamsdelen verloren gaat dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen. En als uw rechterhand u aanstoot geeft, hak ze af en werp ze van u weg, want het is beter voor u, dat een van uw lichaamsdelen verloren gaat dan dat heel uw lichaam in de hel terecht komt” (Mt. 5, 29-30).

“Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel” (Mt. 10,28).

“Geeft uw hand of voet u aanstoot, hak ze af en werp ze van u weg; het is beter voor u verminkt of kreupel het Leven binnen te gaan, dan in het bezit van twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur te worden geworpen. Geeft uw oog u aanstoot, ruk het uit en werp het van u weg; want het is beter voor u met een oog het Leven binnen te gaan, dan in het bezit van twee ogen geworpen te worden in het vuur van de hel” (Mt. 18, 8-9).

“Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij sluit het Rijk der hemelen af voor de mensen. Zelf gaat gij er niet binnen, terwijl gij hun die dit wel willen, de toegang verspert. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij doorkruist zee en land om één bekeerling te maken, maar als hij het geworden is, maakt gij hem zelf tot een hellekind, tweemaal erger dan gijzelf!” (Mt. 23, 13-15)

“En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven…” (Mt. 25,41-42)

“Wee u, Chorazim, wee u, Betsaïda! Tyrus en Sidon zouden reeds lang neerzittend in zak en as, zich bekeerd hebben, indien bij hen de wonderen waren gebeurd, die bij u hebben plaats gevonden. Ja, het lot van Tyrus en Sidon zal bij het oordeel beter te dragen zijn dan dat van u. En gij, Kafarnaüm, zult ge soms tot de hemel toe verheven worden? Tot in de onderwereld zult ge neerzinken.” (Lc. 10, 13-15)

“Ik zal u zeggen wie gij moet vrezen: vreest Hem die, nadat Hij gedood heeft, macht bezit om in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u, vreest Hem!” (Lc. 12, 5)